aanvullend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vul·lend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aanvullend
verbogen aanvullende
partitief aanvullends - -

Bijvoeglijk naamwoord

aanvullend

  1. die of dat aanvult
    • Als je bij dat standpunt argumenten geeft, is dat een aanvullende werkzaamheid. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: aanvullen
verbogen vorm: aanvullende

aanvullend

  1. onvoltooid deelwoord van aanvullen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be