afkorting

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  afkorting    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• af·kor·ting

Zelfstandig naamwoord

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	afkorting	afkortingen
verkleinwoord

afkorting v

1. het inkorten van een woord of een frase.

   Hij schreef dat woord op als een afkorting.

Vertalingen

    1. het inkorten van een woord of een frase   

Catalaans: abreviatura (ca) v Chinees: 缩写 (zh) Deens: forkortelse (da) g Duits: Abkürzung (de) v Engels: abbreviation (en) Estlandse Gebarentaal: abreviesion (eso) Esperanto: mallongigo (eo) Fins: lyhennös (fi), lyhenne (fi) Frans: abréviation (fr) v Fries: ôfkoarting (fy) Grieks: περιληψη (el)

Iers: giorrú (ga) m + meervoud (gs -rraithe, -rruithe) Italiaans: abbreviazione (it) Koerdisch: kurtenav (ku) Noors: forkortelse (no) Pools: skrót (pl) m Portugees: abreviatura (pt) Roemeens: prescurtare (ro) v Slowaaks: skratka (sk) v Spaans: abreviatura (es) Zweeds: förkortning (sv) g

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.