aantoonbaar

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  aantoonbaar    (hulp, bestand)
• IPA: /an'tonbar/

Woordafbreking

• aan·toon·baar

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van aantonen met het achtervoegsel -baar.

	stellend	vergrotend	overtreffend
onverbogen	aantoonbaar	aantoonbaarder	aantoonbaarst
verbogen	aantoonbaare	aantoonbaardere	aantoonbaarste
partitief	aantoonbaars	aantoonbaarders	-

Bijvoeglijk naamwoord

aantoonbaar

1. mogelijk om aan te tonen

   • De aanwezigheid van plutonium is dit kleimonster was niet aantoonbaar. 

Afgeleide begrippen

• aantoonbaarheid

Vertalingen

    1. mogelijk om aan te tonen   

Duits: nachweislich (de) Engels: demonstrable (en)

Frans: démontrable (fr), décelable (fr) Spaans: demostrable (es), comprobable (es)

Bijwoord

aantoonbaar

1. op aantoonbare wijze

   • Dat aantoonbaar niet het geval.