wanboffen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van wanboffen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		wanboffen			te wanboffen
	toekomend		zullen wanboffen			te zullen wanboffen
voltooid	tegenwoordig		hebben gewanboft			te hebben gewanboft
	toekomend		gewanboft zullen hebben			gewanboft te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	wanboffend		gewanboft			ev. wanbof	mv. verouderd wanboft	wanboffe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	wanbof	wanboft	wanboft	wanboft	wanboft	wanboffen	wanboffen	wanboffen
verleden (o.v.t.)	wanbofte	wanbofte	wanbofte	wanbofte	wanbofte	wanboften	wanboften	wanboften
toekomend (o.t.t.t.)	zal wanboffen	zult/zal wanboffen	zult/zal wanboffen	zult wanboffen	zal wanboffen	zullen wanboffen	zullen wanboffen	zullen wanboffen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wanboffen	zou wanboffen	zou(dt) wanboffen	zoudt wanboffen	zou wanboffen	zouden wanboffen	zouden wanboffen	zouden wanboffen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gewanboft	hebt gewanboft	hebt/heeft gewanboft	hebt gewanboft	heeft gewanboft	hebben gewanboft	hebben gewanboft	hebben gewanboft
verleden (v.v.t.)	had gewanboft	had gewanboft	had gewanboft	hadt gewanboft	had gewanboft	hadden gewanboft	hadden gewanboft	hadden gewanboft
toekomend (v.t.t.t.)	zal gewanboft hebben	zal/zult gewanboft hebben	zult/zal gewanboft hebben	zult gewanboft hebben	zal gewanboft hebben	zullen gewanboft hebben	zullen gewanboft hebben	zullen gewanboft hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gewanboft hebben	zou gewanboft hebben	zou/zoudt gewanboft hebben	zoudt gewanboft hebben	zou gewanboft hebben	zouden gewanboft hebben	zouden gewanboft hebben	zouden gewanboft hebben