verwinnen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verwinnen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verwinnen			te verwinnen
	toekomend		zullen verwinnen			te zullen verwinnen
voltooid	tegenwoordig		hebben verwonnen			te hebben verwonnen
	toekomend		verwonnen zullen hebben			verwonnen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verwinnend		verwonnen			ev. verwin	mv. verouderd verwint	verwinne
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verwin	verwint	verwint	verwint	verwint	verwinnen	verwinnen	verwinnen
verleden (o.v.t.)	verwon	verwon	verwon	verwon	verwon	verwonnen	verwonnen	verwonnen
toekomend (o.t.t.t.)	zal verwinnen	zult/zal verwinnen	zult/zal verwinnen	zult verwinnen	zal verwinnen	zullen verwinnen	zullen verwinnen	zullen verwinnen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verwinnen	zou verwinnen	zou(dt) verwinnen	zoudt verwinnen	zou verwinnen	zouden verwinnen	zouden verwinnen	zouden verwinnen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb verwonnen	hebt verwonnen	hebt/heeft verwonnen	hebt verwonnen	heeft verwonnen	hebben verwonnen	hebben verwonnen	hebben verwonnen
verleden (v.v.t.)	had verwonnen	had verwonnen	had verwonnen	hadt verwonnen	had verwonnen	hadden verwonnen	hadden verwonnen	hadden verwonnen
toekomend (v.t.t.t.)	zal verwonnen hebben	zal/zult verwonnen hebben	zult/zal verwonnen hebben	zult verwonnen hebben	zal verwonnen hebben	zullen verwonnen hebben	zullen verwonnen hebben	zullen verwonnen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verwonnen hebben	zou verwonnen hebben	zou/zoudt verwonnen hebben	zoudt verwonnen hebben	zou verwonnen hebben	zouden verwonnen hebben	zouden verwonnen hebben	zouden verwonnen hebben