vernachten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van vernachten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		vernachten			te vernachten
	toekomend		zullen vernachten			te zullen vernachten
voltooid	tegenwoordig		hebben vernacht			te hebben vernacht
	toekomend		vernacht zullen hebben			vernacht te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	vernachtend		vernacht			ev. vernacht	mv. verouderd vernacht	vernachte
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vernacht	vernacht	vernacht	vernacht	vernacht	vernachten	vernachten	vernachten
verleden (o.v.t.)	vernachtte	vernachtte	vernachtte	vernachtte	vernachtte	vernachtten	vernachtten	vernachtten
toekomend (o.t.t.t.)	zal vernachten	zult/zal vernachten	zult/zal vernachten	zult vernachten	zal vernachten	zullen vernachten	zullen vernachten	zullen vernachten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou vernachten	zou vernachten	zou(dt) vernachten	zoudt vernachten	zou vernachten	zouden vernachten	zouden vernachten	zouden vernachten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb vernacht	hebt vernacht	hebt/heeft vernacht	hebt vernacht	heeft vernacht	hebben vernacht	hebben vernacht	hebben vernacht
verleden (v.v.t.)	had vernacht	had vernacht	had vernacht	hadt vernacht	had vernacht	hadden vernacht	hadden vernacht	hadden vernacht
toekomend (v.t.t.t.)	zal vernacht hebben	zal/zult vernacht hebben	zult/zal vernacht hebben	zult vernacht hebben	zal vernacht hebben	zullen vernacht hebben	zullen vernacht hebben	zullen vernacht hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou vernacht hebben	zou vernacht hebben	zou/zoudt vernacht hebben	zoudt vernacht hebben	zou vernacht hebben	zouden vernacht hebben	zouden vernacht hebben	zouden vernacht hebben