tjilpen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van tjilpen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		tjilpen			te tjilpen
	toekomend		zullen tjilpen			te zullen tjilpen
voltooid	tegenwoordig		hebben getjilpt			te hebben getjilpt
	toekomend		getjilpt zullen hebben			getjilpt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	tjilpend		getjilpt			ev. tjilp	mv. verouderd tjilpt	tjilpe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	tjilp	tjilpt	tjilpt	tjilpt	tjilpt	tjilpen	tjilpen	tjilpen
verleden (o.v.t.)	tjilpte	tjilpte	tjilpte	tjilpte	tjilpte	tjilpten	tjilpten	tjilpten
toekomend (o.t.t.t.)	zal tjilpen	zult/zal tjilpen	zult/zal tjilpen	zult tjilpen	zal tjilpen	zullen tjilpen	zullen tjilpen	zullen tjilpen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou tjilpen	zou tjilpen	zou(dt) tjilpen	zoudt tjilpen	zou tjilpen	zouden tjilpen	zouden tjilpen	zouden tjilpen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb getjilpt	hebt getjilpt	hebt/heeft getjilpt	hebt getjilpt	heeft getjilpt	hebben getjilpt	hebben getjilpt	hebben getjilpt
verleden (v.v.t.)	had getjilpt	had getjilpt	had getjilpt	hadt getjilpt	had getjilpt	hadden getjilpt	hadden getjilpt	hadden getjilpt
toekomend (v.t.t.t.)	zal getjilpt hebben	zal/zult getjilpt hebben	zult/zal getjilpt hebben	zult getjilpt hebben	zal getjilpt hebben	zullen getjilpt hebben	zullen getjilpt hebben	zullen getjilpt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getjilpt hebben	zou getjilpt hebben	zou/zoudt getjilpt hebben	zoudt getjilpt hebben	zou getjilpt hebben	zouden getjilpt hebben	zouden getjilpt hebben	zouden getjilpt hebben