snekker

Uit WikiWoordenboek
Snekkere (1880)
Timmerlieden (1880)

Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • snek·ker
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 16354
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   snekker     snekkeren     snekkere     snekkerne  
genitief   snekkers     snekkerens     snekkeres     snekkernes  

Zelfstandig naamwoord

snekker, m

  1. (beroep) meubelmaker, schrijnwerker
  2. (beroep) timmerman
    «Deretter kom snekkeren for å måle opp det planlagte gjesterommet.»
    Toen kwam de timmerman de geplande logeerkamer opmeten.
Hyperoniemen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Opmerkingen