palaveren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van palaveren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		palaveren			te palaveren
	toekomend		zullen palaveren			te zullen palaveren
voltooid	tegenwoordig		hebben gepalaverd			te hebben gepalaverd
	toekomend		gepalaverd zullen hebben			gepalaverd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	palaverend		gepalaverd			ev. palaver	mv. verouderd palavert	palavere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	palaver	palavert	palavert	palavert	palavert	palaveren	palaveren	palaveren
verleden (o.v.t.)	palaverde	palaverde	palaverde	palaverde	palaverde	palaverden	palaverden	palaverden
toekomend (o.t.t.t.)	zal palaveren	zult/zal palaveren	zult/zal palaveren	zult palaveren	zal palaveren	zullen palaveren	zullen palaveren	zullen palaveren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou palaveren	zou palaveren	zou(dt) palaveren	zoudt palaveren	zou palaveren	zouden palaveren	zouden palaveren	zouden palaveren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gepalaverd	hebt gepalaverd	hebt/heeft gepalaverd	hebt gepalaverd	heeft gepalaverd	hebben gepalaverd	hebben gepalaverd	hebben gepalaverd
verleden (v.v.t.)	had gepalaverd	had gepalaverd	had gepalaverd	hadt gepalaverd	had gepalaverd	hadden gepalaverd	hadden gepalaverd	hadden gepalaverd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gepalaverd hebben	zal/zult gepalaverd hebben	zult/zal gepalaverd hebben	zult gepalaverd hebben	zal gepalaverd hebben	zullen gepalaverd hebben	zullen gepalaverd hebben	zullen gepalaverd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gepalaverd hebben	zou gepalaverd hebben	zou/zoudt gepalaverd hebben	zoudt gepalaverd hebben	zou gepalaverd hebben	zouden gepalaverd hebben	zouden gepalaverd hebben	zouden gepalaverd hebben