onaneren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van onaneren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		onaneren			te onaneren
	toekomend		zullen onaneren			te zullen onaneren
voltooid	tegenwoordig		hebben geonaneerd			te hebben geonaneerd
	toekomend		geonaneerd zullen hebben			geonaneerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	onanerend		geonaneerd			ev. onaneer	mv. verouderd onaneert	onanere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	onaneer	onaneert	onaneert	onaneert	onaneert	onaneren	onaneren	onaneren
verleden (o.v.t.)	onaneerde	onaneerde	onaneerde	onaneerde	onaneerde	onaneerden	onaneerden	onaneerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal onaneren	zult/zal onaneren	zult/zal onaneren	zult onaneren	zal onaneren	zullen onaneren	zullen onaneren	zullen onaneren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou onaneren	zou onaneren	zou(dt) onaneren	zoudt onaneren	zou onaneren	zouden onaneren	zouden onaneren	zouden onaneren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geonaneerd	hebt geonaneerd	hebt/heeft geonaneerd	hebt geonaneerd	heeft geonaneerd	hebben geonaneerd	hebben geonaneerd	hebben geonaneerd
verleden (v.v.t.)	had geonaneerd	had geonaneerd	had geonaneerd	hadt geonaneerd	had geonaneerd	hadden geonaneerd	hadden geonaneerd	hadden geonaneerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geonaneerd hebben	zal/zult geonaneerd hebben	zult/zal geonaneerd hebben	zult geonaneerd hebben	zal geonaneerd hebben	zullen geonaneerd hebben	zullen geonaneerd hebben	zullen geonaneerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geonaneerd hebben	zou geonaneerd hebben	zou/zoudt geonaneerd hebben	zoudt geonaneerd hebben	zou geonaneerd hebben	zouden geonaneerd hebben	zouden geonaneerd hebben	zouden geonaneerd hebben