lunchen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van lunchen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		lunchen			te lunchen
	toekomend		zullen lunchen			te zullen lunchen
voltooid	tegenwoordig		hebben geluncht			te hebben geluncht
	toekomend		geluncht zullen hebben			geluncht te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	lunchend		geluncht			ev. lunch	mv. verouderd luncht	lunche
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	lunch	luncht	luncht	luncht	luncht	lunchen	lunchen	lunchen
verleden (o.v.t.)	lunchte	lunchte	lunchte	lunchte	lunchte	lunchten	lunchten	lunchten
toekomend (o.t.t.t.)	zal lunchen	zult/zal lunchen	zult/zal lunchen	zult lunchen	zal lunchen	zullen lunchen	zullen lunchen	zullen lunchen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou lunchen	zou lunchen	zou(dt) lunchen	zoudt lunchen	zou lunchen	zouden lunchen	zouden lunchen	zouden lunchen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geluncht	hebt geluncht	hebt/heeft geluncht	hebt geluncht	heeft geluncht	hebben geluncht	hebben geluncht	hebben geluncht
verleden (v.v.t.)	had geluncht	had geluncht	had geluncht	hadt geluncht	had geluncht	hadden geluncht	hadden geluncht	hadden geluncht
toekomend (v.t.t.t.)	zal geluncht hebben	zal/zult geluncht hebben	zult/zal geluncht hebben	zult geluncht hebben	zal geluncht hebben	zullen geluncht hebben	zullen geluncht hebben	zullen geluncht hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geluncht hebben	zou geluncht hebben	zou/zoudt geluncht hebben	zoudt geluncht hebben	zou geluncht hebben	zouden geluncht hebben	zouden geluncht hebben	zouden geluncht hebben