kluns
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kluns
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘sufferd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1949 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kluns | klunzen |
verkleinwoord | klunsje | klunsjes |
Zelfstandig naamwoord
de kluns m
- (scheldwoord) een onhandig persoon
- een gecastreerde ezelshengst
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een onhandig persoon
Werkwoord
vervoeging van |
---|
klunzen |
kluns
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klunzen
- Ik kluns.
- gebiedende wijs van klunzen
- Kluns!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klunzen
- Kluns je?
Gangbaarheid
- Het woord kluns staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kluns" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.