defrienden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van defrienden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		defrienden			te defrienden
	toekomend		zullen defrienden			te zullen defrienden
voltooid	tegenwoordig		hebben gedefriend			te hebben gedefriend
	toekomend		gedefriend zullen hebben			gedefriend te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	defriendend		gedefriend			ev. defriend	mv. verouderd defriendt	defriende
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	defriend	defriendt	defriendt	defriendt	defriendt	defrienden	defrienden	defrienden
verleden (o.v.t.)	defriendde	defriendde	defriendde	defriendde	defriendde	defriendden	defriendden	defriendden
toekomend (o.t.t.t.)	zal defrienden	zult/zal defrienden	zult/zal defrienden	zult defrienden	zal defrienden	zullen defrienden	zullen defrienden	zullen defrienden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou defrienden	zou defrienden	zou(dt) defrienden	zoudt defrienden	zou defrienden	zouden defrienden	zouden defrienden	zouden defrienden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gedefriend	hebt gedefriend	hebt/heeft gedefriend	hebt gedefriend	heeft gedefriend	hebben gedefriend	hebben gedefriend	hebben gedefriend
verleden (v.v.t.)	had gedefriend	had gedefriend	had gedefriend	hadt gedefriend	had gedefriend	hadden gedefriend	hadden gedefriend	hadden gedefriend
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedefriend hebben	zal/zult gedefriend hebben	zult/zal gedefriend hebben	zult gedefriend hebben	zal gedefriend hebben	zullen gedefriend hebben	zullen gedefriend hebben	zullen gedefriend hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedefriend hebben	zou gedefriend hebben	zou/zoudt gedefriend hebben	zoudt gedefriend hebben	zou gedefriend hebben	zouden gedefriend hebben	zouden gedefriend hebben	zouden gedefriend hebben