blanketten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van blanketten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		blanketten			te blanketten
	toekomend		zullen blanketten			te zullen blanketten
voltooid	tegenwoordig		hebben geblanket			te hebben geblanket
	toekomend		geblanket zullen hebben			geblanket te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	blankettend		geblanket			ev. blanket	mv. verouderd blanket	blankette
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	blanket	blanket	blanket	blanket	blanket	blanketten	blanketten	blanketten
verleden (o.v.t.)	blankette	blankette	blankette	blankette	blankette	blanketten	blanketten	blanketten
toekomend (o.t.t.t.)	zal blanketten	zult/zal blanketten	zult/zal blanketten	zult blanketten	zal blanketten	zullen blanketten	zullen blanketten	zullen blanketten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou blanketten	zou blanketten	zou(dt) blanketten	zoudt blanketten	zou blanketten	zouden blanketten	zouden blanketten	zouden blanketten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geblanket	hebt geblanket	hebt/heeft geblanket	hebt geblanket	heeft geblanket	hebben geblanket	hebben geblanket	hebben geblanket
verleden (v.v.t.)	had geblanket	had geblanket	had geblanket	hadt geblanket	had geblanket	hadden geblanket	hadden geblanket	hadden geblanket
toekomend (v.t.t.t.)	zal geblanket hebben	zal/zult geblanket hebben	zult/zal geblanket hebben	zult geblanket hebben	zal geblanket hebben	zullen geblanket hebben	zullen geblanket hebben	zullen geblanket hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geblanket hebben	zou geblanket hebben	zou/zoudt geblanket hebben	zoudt geblanket hebben	zou geblanket hebben	zouden geblanket hebben	zouden geblanket hebben	zouden geblanket hebben