belijder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·lij·der
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van belijden met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belijder | belijders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de belijder m
- (religie) aanhanger van een geloof of godsdienst en daar ook voor uitkomt
- Ik, als onverholen belijder van het Advocaat-geloof, dacht dat het je wel ging lukken. Het halen van een EK-eindronde was, voor een groots trainer als jij, een peulenschil. Zo redeneerde ik. Nu hebben sommige redeneringen wel eens de naam om zich niet op de verlichte ratio te berusten, maar op een vaag buikgevoel. En aan dat laatste heb ik me dus laten vangen. [3]
- Voorafgaand aan de doop was een processie. De bisschoppenconferentie van de orthodoxe geloofsgemeenschap is eind mei van dit jaar opgericht. Het ACEOT is gewijd aan Maximus de Belijder, een kerkvader die leefde van 580 tot 662 en die bruggenbouwer was tussen Oost en West. Daarom werd een icoon van de heilige meegedragen tijdens de doop. [4]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord belijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belijder" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ belijder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ HP de Tijd 16/04 | 2010 Waarom De Kleine Generaal geen Belgische tsaar werd
- ↑ Het Parool 21 oktober 2010 Orthodox studiecentrum ingezegend
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be