bekransen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bekransen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bekransen			te bekransen
	toekomend		zullen bekransen			te zullen bekransen
voltooid	tegenwoordig		hebben bekranst			te hebben bekranst
	toekomend		bekranst zullen hebben			bekranst te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bekransend		bekranst			ev. bekrans	mv. verouderd bekranst	bekranse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bekrans	bekranst	bekranst	bekranst	bekranst	bekransen	bekransen	bekransen
verleden (o.v.t.)	bekranste	bekranste	bekranste	bekranste	bekranste	bekransten	bekransten	bekransten
toekomend (o.t.t.t.)	zal bekransen	zult/zal bekransen	zult/zal bekransen	zult bekransen	zal bekransen	zullen bekransen	zullen bekransen	zullen bekransen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bekransen	zou bekransen	zou(dt) bekransen	zoudt bekransen	zou bekransen	zouden bekransen	zouden bekransen	zouden bekransen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb bekranst	hebt bekranst	hebt/heeft bekranst	hebt bekranst	heeft bekranst	hebben bekranst	hebben bekranst	hebben bekranst
verleden (v.v.t.)	had bekranst	had bekranst	had bekranst	hadt bekranst	had bekranst	hadden bekranst	hadden bekranst	hadden bekranst
toekomend (v.t.t.t.)	zal bekranst hebben	zal/zult bekranst hebben	zult/zal bekranst hebben	zult bekranst hebben	zal bekranst hebben	zullen bekranst hebben	zullen bekranst hebben	zullen bekranst hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bekranst hebben	zou bekranst hebben	zou/zoudt bekranst hebben	zoudt bekranst hebben	zou bekranst hebben	zouden bekranst hebben	zouden bekranst hebben	zouden bekranst hebben