aangeschoten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ge·scho·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: aanschieten…
verbogen vorm: aangeschotene

aangeschoten

  1. voltooid deelwoord van aanschieten
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aangeschoten aangeschotener aangeschotenst
verbogen - - aangeschotenste
partitief aangeschotens aangeschoteners -

Bijvoeglijk naamwoord

aangeschoten

  1. getroffen
    • Tijdens de oorlog kwam er een keer een aangeschoten bommenwerper brandend overvliegen. 
  2. een beetje dronken
    • Hij fietste in aangeschoten toestand naar huis. 
     De man en de vrouw leken een beetje aangeschoten.[3]
  3. (voetbal: hands) onopzettelijk
    • Hij wist na het aangeschoten hands een doelpunt te maken. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • aangeschoten wild
(iemand die door een misstap een beschadiging heeft opgelopen aan zijn imago een volgende fout kan hem fataal worden of tot zijn ontslag leiden.)
•  Van het ene op het andere moment was het aangeschoten wild veranderd in een heuse jager die zich vastbeet in zijn prooi. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen