zwoer samen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwoer sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenzweren

zwoer samen

  1. enkelvoud verleden tijd van samenzweren
    • Ik zwoer samen. 
    • Jij zwoer samen. 
    • Hij, zij, het zwoer samen. 


Gangbaarheid