zwikker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zwik·ker
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van zwikken met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwikker | zwikkers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de zwikker m
- (kaartspel) iemand die 'zwikken' speelt
- soort arbeider
Gangbaarheid
- Het woord zwikker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.