zweer samen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zweer sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenzweren

zweer samen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenzweren
    • Ik zweer samen. 
  2. gebiedende wijs van samenzweren
    • Zweer samen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenzweren
    • Zweer je samen? 


Gangbaarheid