zorghulp

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zorg·hulp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zorghulp zorghulpen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zorghulpv / m

  1. (beroep) persoon die hulpbehoevenden helpt bij de dagelijkse verzorging
     Riek Sombekke is geboren in Denekamp en heeft op een korte periode na altijd in Dinkelland gewoond. Tot haar 104-de jaar heeft ze zelfstandig gewoond, met zorghulp. Het laatste levensjaar bracht ze door in zorgcentrum Gerardus Majella in Denekamp.[1]
     Oddo benadrukt dat de zorg aan de mensen in de getroffen afdeling steeds is geleverd. „Een compliment waard voor onze medewerkers, de zorghulp is niet in het gedrang geweest, ondanks de moeilijke omstandigheden waarin ze moesten werken.”[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 18 augustus 2023 Weblink bron
    Bert Holst
    “Oudste inwoner van gemeente Dinkelland op 105-jarige leeftijd overleden” (19-03-2020), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 18 augustus 2023 Weblink bron
    Bert Holst
    “Corona-uitbraak bij woonzorgcentrum Franciscus in Ootmarsum” (24-01-2021), Tubantia