zorghulp
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zorg·hulp
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zorg zn en hulp zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zorghulp | zorghulpen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) persoon die hulpbehoevenden helpt bij de dagelijkse verzorging
- ▸ Riek Sombekke is geboren in Denekamp en heeft op een korte periode na altijd in Dinkelland gewoond. Tot haar 104-de jaar heeft ze zelfstandig gewoond, met zorghulp. Het laatste levensjaar bracht ze door in zorgcentrum Gerardus Majella in Denekamp.[1]
- ▸ Oddo benadrukt dat de zorg aan de mensen in de getroffen afdeling steeds is geleverd. „Een compliment waard voor onze medewerkers, de zorghulp is niet in het gedrang geweest, ondanks de moeilijke omstandigheden waarin ze moesten werken.”[2]
Gangbaarheid
- Het woord zorghulp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Bert Holst“Oudste inwoner van gemeente Dinkelland op 105-jarige leeftijd overleden” (19-03-2020), Tubantia
- ↑ Weblink bron Bert Holst“Corona-uitbraak bij woonzorgcentrum Franciscus in Ootmarsum” (24-01-2021), Tubantia