zomerkostuum

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  zomerkostuum    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• zo·mer·kos·tuum

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  zomer zn  en  kostuum zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	zomerkostuum	zomerkostuums
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zomerkostuum o

1. (kleding) pak dat geschikt is om bij warm weer te dragen

   ▸ Bon, ik trok mijn linnen zomerkostuum aan, zette de panamahoed van mijn vader op en glipte in mijn Church’s Nevada loafers.

   ▸ Het zomerkostuum houdt niet van strak. Jasjes krijgen een speelse sluiting en pijpen mogen uitwaaien. Niet per se monochroom, eerder ton sur ton. Hemd en das zitten losser of geven hun plaats door aan T-shirt of marcel. Broeken mogen iets korter, want het is zomer.

Synoniemen

• zomerpak

Gangbaarheid

• Het woord zomerkostuum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.