zijgang
Uiterlijk
- zij·gang
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zijgang | zijgangen |
verkleinwoord |
de zijgang m
- aftakking van een hoofdgang
- Met één hand als houvast langs de muur, schuifelen we langzaam door de dichte, witte mist. De muur houdt op, een zijgang lijkt het. Fout. De inham is nog geen dertig centimeter diep, ontdekken we als op de tast de gang in willen gaan. [2]
- Zo kan het dat er in de zijgangen en dwarspaden van het Kamergebouw een groep onzichtbare parlementariërs huist. Ze treden nauwelijks op in de media en voeren zelden het woord in de plenaire zaal. Ze worden geacht te stemmen, maar niet hun stem te laten horen.[3]
- Het woord zijgang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zijgang" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 26-06-08
- ↑ Volkskrant Maartje Bakker Ariejan Korteweg Sybren Kooistra 17 januari 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be