Naar inhoud springen

zijden

Uit WikiWoordenboek
  • zij·den
  • Afgeleid van zijde met het achtervoegsel -en
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen zijden

zijden

  1. van zijde, van zijdegaren vervaardigd
    • Die zijden sjaal voelt enorm zacht aan. 
     Een lichtroze zijden blouse waar ze losjes een grijze satijnen stropdas in had gestopt.[1]
  2. op zijde gelijkend, als van zijde, zacht en glanzend
    • Ik streelde haar zijden huid. 

dezijdenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zijde
     Als ze het huisje draait, ziet ze aan alle zijden ramen zitten.[2]
     Het had ooit als primitieve bus dienstgedaan om de boeren uit de omgeving naar de markt in Dordrecht te vervoeren: een houten huisje dat achter op een vrachtwagen kon worden gezet met binnenin langs beide zijden lange houten banken en aan drie kanten ramen.[3]
     De groentetuin grenst aan de bleek, het grasveld dat aan twee zijden wordt omzoomd door het water van de sloten.[3]

dezijdenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zij
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[4]
  1. Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704
  2. Jessie Burton vert. Mieke Trouw-Luyckx
    “Het huis aan de Herengracht” (2022), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024586332
  3. 1 2
    Teuntje de Haan
    “Een muur van water” (2018), Em. Querido's Uitgeverij op Wikipedia, ISBN 9789021409375
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be