ziekenhuispredikant
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zie·ken·huis·pre·di·kant
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ziekenhuis en predikant
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ziekenhuispredikant | ziekenhuispredikanten |
verkleinwoord | ziekenhuispredikantje | ziekenhuispredikantjes |
Zelfstandig naamwoord
de ziekenhuispredikant m
- (beroep) een predikant die zich toelegt op pastoraal werk in een ziekenhuis
- Hij is enige tijd ziekenhuispredikant geweest, voordat hij daar beroepen werd.
Gangbaarheid
- Het woord 'ziekenhuispredikant' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.