predikant
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pre·di·kant
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘protestantse titel, dominee’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1557 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | predikant | predikanten |
verkleinwoord | predikantje | predikantjes |
Zelfstandig naamwoord
predikant m
- (beroep) (religie) iemand die gerechtigd is een kerkdienst te leiden in een protestantse kerk
- De predikant kondigde aan welk gezang er gezongen ging worden en ging zitten.
- De predikanten De Lange (hervormde kerk), Van den Hout (gereformeerde kerk) en Wittmer (baptistengemeente) leiden de dienst. Van den Hout houdt de preek, waarin hij vertelt dat hij drie jongens heeft - alle drie op de basisschool - en dat ze het thuis wel eens 'gezellig' maken. [2]
- ▸ Zo kwam ik bij de vraag: geloof ik in God? Hoewel ik protestant ben opgevoed en mijn hele leven als religieuze pelgrim op zoek naar God van kerk naar kerk zwierf ben ik nooit een grote fan van predikanten geweest.[3]
Gangbaarheid
- Het woord predikant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "predikant" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "predikant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tubantia 08-11-07 Basisscholen Westerhaar vieren Dankdag
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be