ziekenhuiskamer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zie·ken·huis·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ziekenhuis en kamer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ziekenhuiskamer | ziekenhuiskamers |
verkleinwoord | ziekenhuiskamertje | ziekenhuiskamertjes |
Zelfstandig naamwoord
- (medisch) een kamer in een ziekenhuis
- Vaak liggen patiënten met tweeën of vieren op een ziekenhuiskamer.
Gangbaarheid
- Het woord ziekenhuiskamer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.