zie af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzien

zie af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzien
    • Ik zie af. 
  2. gebiedende wijs van afzien
    • Zie af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzien
    • Zie je af? 
  4. aanvoegende wijs van afzien


Gangbaarheid