zeelieden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zee·lie·den
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - zeelieden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zeeliedenmv

  1. een groep van personen die voor hun beroep de zee bevaren
    • De zeelieden hadden de zeilen gehesen. 
     Bari, een machtige havenstad, riep hem al gauw uit tot 'redder op zee'. En de Noormannen, die Bari in bezit hadden, brachten hun verering voor de 'schutspatroon aller zeelieden' over naar Noord-Europa.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de zeeliedenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zeeman
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat op Wikipedia, p. 10
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be