wijdmazig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wijd·ma·zig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wijdmazig wijdmaziger wijdmazigst
verbogen wijdmazige wijdmazigere wijdmazigste
partitief wijdmazigs wijdmazigers -

Bijvoeglijk naamwoord

wijdmazig [1]

  1. van een net dat het grote gaten heeft
     Zwaar getroffen werd een vogelpark in Marlow, waar 90 procent van de buitenvolières werd vernield. Zelfs de wijdmazige netten bezweken onder de vracht sneeuw.[2]
  2. van een netwerk dat de onderdelen daarvan ver van elkaar liggen
Synoniemen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Witte Pasen in Noord-Duitsland” (01 apr. 2018), De Telegraaf
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be