werkbon

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·bon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkbon werkbonnen
werkbons
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

werkbon m

  1. een papier waarop staat welke werkzaamheden verricht moeten worden
    • Toen liet de fietsenmaker mij de werkbon zien: „Lekke band. Nieuw licht achterop.” [1] 
    • Met een ring en een horloge meldt Zakaria G. zich op vrijdagmiddag 14 maart 2014 even na vijven bij juwelier Goldies in Deurne. Hij zegt juwelier Willy Sanders dat hij het diamantje uit de ring wil laten verwerken in een piercing. Een cadeautje voor zijn vriendin. Het horloge wil hij verkopen. Ze sluiten een akkoord en Sanders schrijft het telefoonnummer van de klant op een werkbon. Maar Zakaria G. komt het sieraad nooit ophalen. [2] 
    • De bestuurder van een rode Peugeot 306 XRd meldt zich bij het ANWB-keuringsstation in Den Haag. Hij komt volgens afspraak om naar de algemene toestand van zijn auto te laten kijken. Keurmeester M. Havelaar -tevens manager van het keuringsstation- vult de benodigde papieren in en maakt een werkbon klaar. Dan gaat hij aan de slag met de auto. Wij kijken mee. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. NRC Bebbie ten Holt 16 november 2007 Werkbon
  2. de Volkskrant Anneke Stoffelen25 maart 2015 Hielp Zakaria G. bij de overval op juwelier Goldies?
  3. Reformatorisch Dagblad 08-02-2002 ANWB-keuring: kijken, voelen en luisteren
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be