wereldlijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • we·reld·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wereldlijk wereldlijker wereldlijkst
verbogen wereldlijke wereldlijkere wereldlijkste
partitief wereldlijks wereldlijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

wereldlijk

  1. betrekking hebbend op deze wereld, in tegenstelling tot met name het hiernamaals of de kerk
    • De koning vertegenwoordigde de wereldlijke, de paus de geestelijke macht. 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be