waterfles

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·ter·fles
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord waterfles waterflessen
verkleinwoord waterflesje waterflesjes

Zelfstandig naamwoord

de waterflesv / m

  1. cilindervormig vat met een nauwe opening, om water in te doen
     Water! Eindelijk water! Met hernieuwde moed liep ik de berg af en vulde snel mijn lege waterflessen met het koele water uit het meer, waarbij ik moest terugdenken aan het advies van mijn dochter.[2]
  2. kruik die met warm water gevuld als warmtebron dient voor iemand die het koud heeft

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be