warrelen
Uiterlijk
war·re·len
- In de betekenis van ‘zich door elkaar bewegen’ voor het eerst aangetroffen in 1660 [1]
- frequentatief gevormd uit warren met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
warrelen |
warrelde |
gewarreld |
zwak -d | volledig |
warrelen
- inergatief zich door elkaar bewegen
- Een stofwolk warrelt omhoog; [2]
- Het woord warrelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "warrelen" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "warrelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ RuttenOns mooie Nederland. Limburg. (1918) Meulenhoff, Amsterdam p. 160; geraadpleegd 2014-06-02
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Frequentatief in het Nederlands
- Achtervoegsel -el in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 46 %
- Prevalentie Vlaanderen 52 %