warrelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking

war·re·len

Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zich door elkaar bewegen’ voor het eerst aangetroffen in 1660 [1]
  • frequentatief gevormd uit warren met het achtervoegsel -el
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
warrelen
warrelde
gewarreld
zwak -d volledig

Werkwoord

warrelen

  1. inergatief zich door elkaar bewegen
    • Een stofwolk warrelt omhoog; [2]

Gangbaarheid

46 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen