Naar inhoud springen

voorlopig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·lo·pig
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘voorshands’ voor het eerst aangetroffen in 1788 [1]
  • Samenstellende afleiding van voor en de stam van lopen met het achtervoegsel -ig [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen voorlopig voorlopiger voorlopigst
verbogen voorlopige voorlopigere voorlopigste
partitief voorlopigs voorlopigers -

Bijvoeglijk naamwoord

voorlopig

  1. tijdelijk in afwachting van iets definitiefs
    • De voorlopige regering kwam er in afwachting van een volwaardige, waarin alle partijen zich konden vinden. 
     Ze zou net als haar voorgangers uit de 17de eeuw ook wel een frisse duik willen nemen, maar voorlopig volstaan gulzige slokken uit haar bidon. Een bijrolletje in de historie van La Planche is genoeg. Morgen mogen de mooie jongens.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen