volkssport

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • volks·sport
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord volkssport volkssporten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de volkssportv / m

  1. (sport) een sport die bij veel mensen populair is
     Samen koersen kijken Het wielerseizoen is dit weekeinde in België geopend met de Omloop het Nieuwsblad. Traditioneel is dit de eerste wielerklassieker van het nieuwe jaar. België maakt zich op voor volkssport nummer één.[2]
     Zweden met 31,6%: Jagen is hier volkssport nummer 1 en er zijn onder de 9 miljoen inwoners dan ook 300.000 geregistreerde jagers. Elke volwassene mag maximaal zes jachtgeweren bezitten, maar het hebben van handvuurwapens is aan strenge regels gebonden.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron
    Iris Pander
    “Belgie maakt zich op voor volkssport nummer één” (Zondag 28 februari 2010, 15:41), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron “De landen met de meeste wapens” (Woensdag 16 januari 2013, 17:20), NOS