vluchter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

fietser(s) die voor het peloton uit rijden
Uitspraak
Woordafbreking
  • vluch·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vluchter vluchters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vluchterm

  1. iemand die vlucht voor de politie
    • Bij een gevangenisuitbraak in de buurt van de Braziliaanse hoofdstad Brasilia zijn negen gevangenen om het leven gekomen en veertien gewond geraakt. Volgens het dagblad O Estado de São Paulo ontsnapten maandag 106 gedetineerden uit de gevangenis van het stadje Goiânia. De politie kon slechts 27 vluchters weer gevangen nemen.[2] 
  2. (wielrennen) fietser die voor het peloton uit rijdt tijdens een wegwedstrijd
    • De drie waren 10 kilometer voor de finish weggereden. Ze gingen er vandoor toen het peloton net de vijf vroege vluchters had bijgehaald. Dat waren de Nederlander Brian van Goethem, de Belgen Lawrence Naesen en Michiel Goolaerts en de Fransmannen Stéphane Poulhies en Romain Combaud.[3] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 02-JANUARI-2018
  3. Tubantia 09-OKTOBER-2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be