vliegt uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vliegt uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitvliegen

vliegt (…) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvliegen
    • Jij vliegt uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvliegen
    • Hij vliegt uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitvliegen
    • Vliegt uit! 

Gangbaarheid