viskist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[1] hengelaar zittend op viskist
[2] viskist
Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·kist
Woordherkomst en -opbouw

samenstelling van  vis zn  en  kist zn 

enkelvoud meervoud
naamwoord viskist viskisten
verkleinwoord viskistje viskistjes

Zelfstandig naamwoord

de viskistv / m [1]

  1. kist met zaken die men nodig heeft om te kunnen vissen en waarop de visser kan zitten
    • In de warme nazomernacht van woensdag 3 september vertrekt de ploeg vanuit Heerlen richting het noorden van Kroatië. Twee gehuurde busjes en twee personenauto’s zijn volgeladen met kaplaarzen, viskisten, regenkleding, hengels, honderden kilo’s aas, vangnetten en dobbers. [2] 
    • De onderlijnenbox gaat mee naar het WK. Samen met drie hengels inclusief de topsets – verlengstukken, de maximale lengte van een hengel is bij de dames 11,5 meter. Ook in de bagage: de tuigenplankjes met dobbers, „25, 30 stuks”, om op elke vissituatie voorbereid te zijn. Maar naar Zuid-Afrika kunnen lang niet al haar spullen mee – voor overgewicht heeft Sportvisserij Nederland geen budget. Zelfs Groots eigen viskist blijft thuis achter, ze zal op het WK op een gehuurd model moeten zitten. [3] 
  2. kist waarin men vis kan bewaren
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen