virologie
Uiterlijk
- vi·ro·lo·gie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | virologie | |
verkleinwoord |
de virologie v
- (biologie) (medisch) leer van de virussen en de door virussen veroorzaakte ziektes
- Door hun onderzoek weten de onderzoekers nu ook waarom eerdere vaccins niet goed werken: de eiwitten die daarin zitten, hebben niet dezelfde structuur als het envelopeiwit dat om het hiv-virus zit. „Daardoor worden antistoffen opgewekt tegen de verkeerde onderdelen van het envelopeiwit”, legt viroloog Rogier Sanders van het laboratorium voor Experimentele Virologie van het AMC uit.[3]
- Volgens de hoogleraar klinische virologie zijn gezondheidswerkers in Nederland voldoende voorbereid en alert om de goede vragen te stellen en om ebola op die manier snel op te sporen, en zullen ebolagevallen in Nederland dus niet snel gemist worden.[4]
- Het woord virologie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "virologie" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ virologie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 19 jun. 2015
- ↑ de Telegraaf 20 okt. 2014
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -logie in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Biologie in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 91 %