videochat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Videochat tijdens een college
Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·deo·chat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord videochat videochats
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de videochatm

  1. (telecommunicatie) communicatietechniek waarbij men berichten typt terwijl tegelijkertijd de geadresseerde op een beeldscherm te zien is
     Psycholoog Renate Janssen zet binnen haar praktijk CommuCare in Amersfoort steeds vaker de videochat van de JPO Clientenlogin in.[1]

Werkwoord

vervoeging van
videochatten

videochat

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van videochatten
  2. gebiedende wijs van videochatten
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 23 maart 2020 Weblink bron “Clientenlogin voegt videochat toe aan haar eHealth-toepassing” (29 mei 2015)