uitroeping
Uiterlijk
- Geluid: uitroeping (hulp, bestand)
- uit·roe·ping
- afleiding van naamwoord van handeling van uitroepen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitroeping | uitroepingen |
verkleinwoord |
- luide openbare verkondiging van iets
- ▸ Hij dacht in den eerste, dat de Priester hem had bedrogen en tot bode van een schrikkelijk nieuws gebruikt had, maar wanneer hij de inhoud gans kende verging dit vermoeden; hij bleef enige ogenblikken aan zijn onvoorzichtige uitroeping denken, en sprak niet.[2]
- ▸ " Bij die uitroeping verliet hij de stoet, en liep naar zijn mannen; deze ontvingen hem met galmende gelukwensingen, en hielden niet op, door allerlei kreten, hun vreugde te kennen te geven.[2]
- Het woord uitroeping staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 2,0 2,1 “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334