tweetalig

Uit WikiWoordenboek
Versie door HydrizBot (overleg | bijdragen) op 2 mei 2017 om 14:34 (Robot: opschonen van oude interwikilinks)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·ta·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van twee en taal met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen tweetalig
verbogen tweetalige
partitief tweetaligs

Bijvoeglijk naamwoord

tweetalig

  1. in twee talen, in twee talen kunnen spreken
    • In Nederland zijn er steeds meer middelbare scholen die tweetalig onderwijs geven. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be