trocheus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tro·che·us
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘versvoet (lang-kort)’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trocheus | trocheeën |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de trocheus m
- (letterkunde) versvoet van een beklemtoonde lettergreep, gevold door een onbeklemtoonde
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord trocheus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trocheus" herkend door:
23 % | van de Nederlanders; |
26 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "trocheus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ trocheus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be