trambus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tram·bus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trambus trambussen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de trambusm

  1. lange gelede bus met vlakke vloer, gebruikt in het openbaar vervoer
     De trambus combineert de troeven van een bus met die van een tram, aldus Vlaams minister van Mobiliteit Ben Weyts (N-VA). Het voertuig is net als een bus flexibel, omdat het niet afhankelijk is van sporen en een bovenleiding, maar het heeft de afmetingen en het comfort van een tram.[2]
     'We vragen dat er ook wordt meegewerkt aan een optimalisatie van de Brusselse ring en de vergunningen voor de tramlijnen en de trambus die Vlaanderen wilt inleggen naar Brussel. Met aparte ideeën komen we er niet, er is nood aan een breed gedragen en gediversifieerd metropolitane visie op het mobiliteitsbeleid.'[3]
  2. brievenbus gemonteerd op een tram
     Artikel 5 verbood ‘het betreden van spoorwegemplacementen en het gebruik maken van elke soort van openbare en particuliere vervoermiddelen’. Het gebruik maken: op het posten van een brief in een trambus stond de doodstraf.[4]

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    bbd
    “De Lijn heeft nu ook bussen van 24 meter: de trambussen” (23/04/2019), De Standaard
  3. Bronlink Weblink bron
    km
    “Wie Brussel binnenrijdt, moet betalen: 'Voorbarig', zegt minister Gatz” (28/08/2019), De Standaard
  4. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2020 Weblink bron
    J. Presser
    “Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945.” (1985), Staatsuitgeverij, Den Haag, p. 238
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be