tilbringer

Uit WikiWoordenboek

Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • til·brin·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Duitse zelfstandige naamwoord Zubringer.
Naar frequentie 6142

Werkwoord

tilbringer

  1. tegenwoordige tijd van tilbringe
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tilbringer     tilbringeren     tilbringere     tilbringerne  
genitief   tilbringers     tilbringerens     tilbringeres     tilbringernes  

Zelfstandig naamwoord

tilbringer

  1. (techniek) onderdeel van een vuurwapen, dat voor de toevoer van patronen zorgt
  2. (techniek) onderdeel van een machine, dat een object van de ene plaats naar de andere brengt