taperecorder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tape·re·cor·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bandopnemer’ voor het eerst aangetroffen in 1953 [1]
  • samenstelling van  tape  en  recorder 
enkelvoud meervoud
naamwoord taperecorder taperecorders
verkleinwoord taperecordertje taperecordertjes

Zelfstandig naamwoord

taperecorder m

  1. (elektronica) (muziek) een apparaat voor het opnemen van geluid op een band
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen