superioriteit
Uiterlijk
- su·pe·ri·o·ri·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geestelijke meerderheid’ voor het eerst aangetroffen in 1909 [1]
- afgeleid van superieur met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | superioriteit | superioriteiten |
verkleinwoord | - | - |
de superioriteit v
- voortreffelijkheid van iets of iemand in enig opzicht
- Het woord superioriteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "superioriteit" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "superioriteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be