strooier
Uiterlijk
- strooi·er
- Naamwoord van handeling van strooien met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | strooier | strooiers |
verkleinwoord |
de strooier m
- een apparaat waarmee men een bepaalde stof over iets anders kan verdelen door te strooien
- Er wordt dan wel veel gestrooid, maar twee derde denkt dat strooizout voor een vals gevoel van veiligheid zorgt. „En zoab laat het zout wegsijpelen.” Maar ook complimenten voor de strooiers: „Ze doen het toch maar voor ons.”[2]
- een persoon die iets verspreidt
- Nausicaa Marbe hekelt in haar column de ramadanwens die premier Rutte gisteren op Twitter plaatste. ,,Rutte is anders geen gretige strooier met religieuze feestwensen. Slechts een nieuwjaarswens verlaat het Torentje."[3]
- Het woord strooier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "strooier" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 10 jan. 2017
- ↑ de Telegraaf Nausicaa Marbe 19 jun. 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be